Cruijff is anders. Op het veld speelde hij anders dan anderen, als coach zag hij vaak oplossingen waar anderen nooit op zouden zijn gekomen. Maar ook in woord en gebaar is hij uniek. In Cruijff anders komen verschillende bijzondere uitingen en gebeurtenissen aan bod.
Cruyff & Co
In 1984 zond de KRO de serie Cruijff & Co uit. De serie bestond uit acht afleveringen van ieder een half uur. Het idee voor de serie kwam van Cruijff zelf. Tijdens zijn verblijf in Amerika had hij al een soortgelijk programma gepresenteerd. In Amerika moest Cruijff de basisprincipes van het spel uitleggen. Hier in Nederland kon hij dit achterwege laten en direct dieper op het spel ingaan. Naast de voetballessen van Johan Cruijff, was de serie ook bedoeld om de kijker kennis te laten maken met het Jeugdplan Nederland. Vandaar dat er bij iedere aflevering een regionale jeugdselectie te gast was.
De afleveringen kenden steeds dezelfde opbouw: het bespreken van een bepaalde techniek, het behandelen van maatschappelijke verschijnselen rond het voetbal en een sketch waarin het randverschijnsel werd uitgediept.
In de eerste aflevering werden de pass en de traptechniek onder handen genomen. In de andere afleveringen kwamen onder andere dribbelen, koppen, kappen en draaien aan bod. De praktische onderwerpen werden voorzien van videofragmenten, door Cruijff zelf ‘uitgezocht’. “Ik had in m’n herinnering een aantal beelden, en die zijn opgezocht in het archief.” Tevens gaf Cruijff zelf een demonstratie van de behandelde techniek, waarop de jeugdselectie het getoonde ging oefenen.
Iedere aflevering werd er ook een meer maatschappelijk verschijnsel zoals ‘voetbal en school’ en ‘agressie’ besproken. Deze thema’s werden ook in een sketch, gespeeld door Maarten Spanjer en Piet Römer, behandeld. De sketches hadden steeds een open einde, waarna Cruijff met de spelers van het jeugdelftal naar de beste oplossingen zocht. Tijdens deze evaluatie schoof Dieuwertje Blok aan, die af en toe kritische vragen op Cruijff afvuurde. Cruijff gaf steeds bereidwillig antwoord. Volgens Cruijff zijn vooral de randverschijnselen belangrijk en worden ze nogal eens vergeten wanneer iemand met het nodige voetbaltalent behept is. “Allemaal jongens van een jaar of zestien, die allemaal ooit de ster van het stadion willen zijn. De praktijk wijst uit dat 99% het niet haalt, en daardoor vaak in de problemen komt. Want juist in die leeftijd dreigt de school in het gedrang te komen.”
De regisseuse van het programma was zeer te spreken over Cruijffs aanpak: “Hij heeft iets van een vaderfiguur in zich. Hij geeft graag en duidelijk les vanuit een zekere bekommerdheid om jonge voetballers. Hij is didactisch erg goed en soms zelfs een beetje streng, zoals hij jongens terecht wijst die de bal er naast schoppen.”
In de media was er voor de eerste uitzending al de nodige aandacht voor het programma. En zonder ook maar één aflevering gezien te hebben – er was geen voorvertoning voor de pers – vond men dat iedereen moest kijken. In het Parool schreef men: “Maar ook al houd je niet van voetbal, Cruijff zo uitgebreid in actie zien en horen, is niet alleen kijken naar voetballes , maar ook naar een levende legende.”
De Kruyff, Kruijff, Cruyff of toch Cruijff?
“En steeds weer werd mijn naam toen nog verkeerd gespeld. De nauwkeurigheid van heel wat journalisten achtte ik toen al niet erg hoog”
-Johan Cruijff in: “Johan en Danny Cruijff; Boem, hun levensverhaal verteld aan Jaap ter Haar”
De naam Cruijff leidde tot heel wat hoofdbrekens bij de pers toen hij als 17-jarige debuteerde voor Ajax in de uitwedstrijd tegen GVAV (3-1) en hij het enige Amsterdamse doelpunt maakte. De Sportkroniek had het over “debutant De Kruyff”, terwijl Het Parool het hield op “De jonge debutant Kruijff”. Om de verwarring compleet te maken kwam De Volkskrant met “Johan Kruijff, de nauwelijks 18-jarige debutant”. De naam was niet correct, maar ook de leeftijd werd niet goed weergegeven. Het Algemeen Handelsblad schreef wel een volledig correcte versie van de naam op, maar gaat de fout in met de leeftijd: “Ajax had de 18-jarige Cruijff een kans gegeven”.
Wijlen Nico Scheepmaker was in zijn boek Cruijff, Hendrik Johannes, Fenomeen, een zoektocht begonnen naar de juiste spellingwijze van de naam. Daarbij kwam de nadruk te liggen op twee letters, te weten de y en de ij. Ook Cruijff of Cruyff zelf voedde de verwarring door in het ene interview te zeggen dat er puntjes op de y horen , terwijl hij in het andere interview dit weer omdraaide en stelde dat de puntjes achterwege dienden te blijven. Hij kon het wellicht ook niet weten omdat zijn vader de y in zijn paspoort had staan, terwijl zijn moeder de ij in haar naam voerde. Ook het telefoonboek van Amsterdam gaf geen uitsluitsel: verscheidene ‘Cruyffen’, waaronder Johan zelf, maar ook een ‘Cruijff-Draaijer’, toevallig zijn moeder.
Scheepmaker kwam uiteindelijk met de oplossing via het bevolkingsregister van Amsterdam. Er was op 25 april 1947 een jongen geboren die de volgende naam meekreeg:
Cruijff, Hendrik Johannes
Dit was dus de meest officiële bron die er voorhanden was. Scheepmaker was dan ook van mening dat dit de enig juiste spelling diende te zijn.
Pas nadat Johan Cruijff zich bij Barcelona nadrukkelijker op de internationale markt ging manifesteren, besloot hij in de zeventiger jaren meer gebruik van de naam Johan Cruyff te maken. Cruijff hierover: “De verandering van Cruijff met een ij naar Cruyff met een y is vanuit Engeland aangegeven. Er stond daar op de schrijfmachines namelijk geen ij. Datzelfde gold later ook in Spanje, waar ik meer commerciële activiteiten ging ontwikkelen.”
Toen werd ook besloten om Cruyff als merknaam te laten deponeren. In de praktijk komt het er nu op neer dat er voor Nederland sprake is van Cruijff en Cruyff voor het buitenland.
Bij al deze verwarring waren zijn voetbalkwaliteiten in ieder geval verheven boven alle kritiek. Men was het al snel eens dat Jopie Cruijff, zoals hij in zijn begintijd ook nog wel werd genoemd, een zeer groot talent was.
Alias Johan Cruijff
Dankzij zijn voetbalkunsten is hij zijn naam ontstegen. Of het nu met een y of met een ij is, men weet dat het om El Salvador gaat.
Het is niet velen gegeven om ook onder een andere naam net zo beroemd te zijn als onder de eigen naam. Cruijff behoort wel tot dit selecte gezelschap.
Nummer 14
Mocht de naam Johan Cruijff nog vraagtekens oproepen dan is er altijd nog de mogelijkheid om met de term Nummer 14 herkenning op te wekken. Johan Cruijff werd de verpersoonlijking van een rugnummer. Daar waar bijvoorbeeld nummer 10 synoniem is voor Pele, is nummer 14 synoniem voor Cruijff. Voor veel voetballers na Cruijff bleek het rugnummer een lastige erfenis omdat dikwijls de vergelijking werd gemaakt met de meester. En dat is een vergelijking die slechts weinigen kunnen doorstaan.
De eerste keer dat Cruijff Nummer 14 droeg, was op 30 oktober 1970. Na een slepende, zelfs als ‘mysterieus’ bestempelde liesblessure waardoor hij het begin van seizoen 70-71 miste, maakte Johan Cruijff zijn rentree in het Ajax-tenue in een wedstrijd tegen PSV. Cruijff speelde met nummer 14 omdat zijn ‘eigen’ nummer 9 inmiddels aan Gerrie Mühren was toebedeeld. Cruijff houdt het de hele wedstrijd vol, Ajax wint met 1-0, en de volgende dag schijft een krant: ‘Zijn plaats lijkt verder weer zeker. Slechts zijn nummer moet hij nog zien te vinden. Een ander dan het “14” dat hij gisteravond op z’n shirt droeg.’
Cruijff echter bleef uit bijgeloof vervolgens met Nummer 14 spelen. Na verloop van tijd ging hij ook andere rugnummers dragen maar in de beeldvorming droeg hij elke wedstrijd zijn eigen rugnummer: Nummer 14.
El Salvador
De andere naam die de associatie met Johan Cruijff opwekt is De Verlosser of, in het Spaans, El Salvador. Toen Johan Cruijff in 1973 naar FC Barcelona ging onthaalden de Catalanen hem als De Verlosser. Het was 13 jaar geleden dat de Catalaanse trots, FC Barcelona voor het laatst kampioen was geworden. Real en Atletico voerden al die tijd de hegemonie in Spanje. En vooral Real Madrid werd in Catalonië bijzonder gehaat; de Koninklijke werd altijd bevoordeeld door scheidsrechters en met het aantrekken van spelers, zo vond men in Barcelona. Bovendien wilden de Catalanen een vorm van autonomie behouden en zetten ze zich af tegen Madrid en de centrale macht.
Voor de Catalanen zou er dan ook niets mooier zijn dan eindelijk weer kampioen te worden en Real achter zich te houden. Maar de frustratie duurde inmiddels al sinds 1960. Johan Cruijff moest de ommekeer brengen. Barcelona wilde hem koste wat kost contracteren en dat lukte.
Barcelona wilde Cruijff al in 1971 contracteren maar de grenzen voor buitenlandse voetballers waren nog gesloten in Spanje. Echter in 1973 was het dan eindelijk zover. El Salvador komt! El Salvador komt eindelijk naar Barça! Cruijff werd vervolgens door een mensenmenigte onthaald van het vliegveld. De spanning en nervositeit in Catalonië nam toe naarmate de dag dichterbij kwam dat Cruijff voor het eerst zou meespelen met Barcelona. Hij moest het kampioenschap bezorgen. Hij was de enige die daartoe in staat werd geacht, De laatste hoop van de Catalanen.
Hij kwam. Hij zag. Hij overwon. En heel Catalonië overwon. Op 28 oktober 1973 brak het moment aan waarop De Verlosser zijn eerste officiële balcontact had in de kleuren van de Catalaanse trots FC Barcelona. Barcelona won in Camp Nou met 4-0 van Granada en Cruijff scoorde twee keer. De Verlosser was gearriveerd. Barcelona werd in het eerste Cruijff-jaar kampioen en doorbrak het juk van Madrid en synoniem daarmee, generaal Franco.
De Wasem
Minder vleiende bijnaam die slaat op de roker Cruijff, in het leven geroepen door het Duitse Bildzeitung. Het blad drukte ooit een foto van zwaarrokende Cruijff af met als bijschrift Der Dunst, De Wasem.
Trek Cruijff over de streep
Op 26 oktober 1977 won Oranje in Amsterdam met 1-0 van België en kwalificeerde zich daarmee voor het WK in Argentinië. Johan Cruijff had al voor de kwalificatiewedstrijden aangegeven niet mee te gaan naar het eindtoernooi. Zelfs in 1971 had hij al gezegd zijn voetbalcarrière op zijn 31ste te beëindigen. Nu het zover was dacht men dat Johan wel op zijn besluit terug zou komen, in ieder geval dacht men hem over te kunnen halen om mee te strijden om de wereldtitel. Op het feestje na de wedstrijd tegen België, werd de eerste aanzet gegeven.
Het Hilton Hotel in Amsterdam was de plaats waar het door De Telegraaf en Avro’s Sportpanorama georganiseerde feestje plaatsvond. Samen met 571 andere prominente Nederlanders feestte het Nederlands elftal tot zes uur in de ochtend. Toenmalige beroemdheden als Nico Haak en de Paniekzaaiers, Patricia Paay, Jan Blaaser en Albert Mol zorgden voor de muzikale omlijsting. De laatste zong het lied “Oh Johan”, op de wijs van “Oh Johnny” van Tante Leen, om Cruijff aan te sporen alsnog mee te gaan naar Zuid-Amerika. “Heel het land is van streek, als jij straks ontbreekt”, zong Mol. Dit lied moest de inleiding zijn tot een landelijke actie om Cruijff over te halen. De Tros was echter op hetzelfde idee gekomen en startte de actie precies een dag eerder. Reden genoeg voor De Telegraaf en Avro’s Sportpanorama om hun actie te staken.
De actie van de Tros was op precies dezelfde manier opgezet. “Trek Cruijff over de streep” was de naam van de door de omroepvereniging georganiseerde actie. Hoofdmoot was ook hier een kaartenactie, het publiek werd gevraagd hun handtekening op te sturen. In plaats van Albert Mol zorgde Vader Abraham voor de muzikale ondersteuning. “Trek Cruijff over de streep. Met Johan winnen wij de wereldcup.”, zong hij met zijn showorkest.
Het publiek liep wel warm voor de actie. Zo’n 14.000 mensen zetten hun handtekening op een briefkaart en stuurden die richting Tros. Stickers waren er voor iedere 500ste inzender. Ook kon men zijn steun betuigen door het dragen van een speciaal “Trek Cruijff over de streep”- T-shirt.
Het publiek zag het nut dus wel in van deze actie, maar hoe dacht de pers erover? Nico Scheepmaker, schrijver van het boek “Cruijff, Hendrik Johannes, fenomeen”, noemde het kortweg een “potsierlijke actie”. Voetbal International: “De lulligheid droop ervan af”. Ruud ter Weyden ging nog een stapje verder en dacht dat de actie niet zozeer ging om het overhalen van Johan Cruijff: “Ook nu waart er weer zo’n bepostzegelde tornado door ons land. De PTT wrijft zich lachend in de handen, de verliezen zullen aan het eind van dit boekjaar aanzienlijk lager zijn dan het vorig jaar. En dit dan allemaal door een actie met als titel ‘Trek Cruijff over de streep’.”
Het mag nu duidelijk zijn hoe de pers en het publiek over de actie dachten, maar belangrijker is natuurlijk of de actie het beoogde resultaat zou kunnen halen. Een eerste signaal werd al op het Oranje-feestje na Nederland-België opgevangen. Johan Cruijff werd verzorgd toen Albert Mol zijn lied zong. Danny Cruijff:”Het is maar goed dat Johan er even niet is, want hier kan hij helemaal niet tegen.” Later: “Moet je je voorstellen, straks krijgen we al die kaarten met handtekeningen. Dat lijkt me vreselijk.” Toch werd alles gewoon in gang gezet. We weten inmiddels allemaal dat het niets opgeleverd heeft. Cruijff zelf zei in 1978 het volgende: “Ik heb dus geen zin om al dit soort dingen uit te leggen. Om de heel eenvoudige reden dat er alleen maar weer discussies op discussies komen. En daar heb ik niet zoveel zin in. Ik heb een beslissing genomen en daar blijf ik bij.”
Taalgebruik van Cruijff
Johan Cruijff is voor zijn toehoorders vaak net zo ongrijpbaar als hij vroeger voor zijn tegenstanders was. “De mensen wie negatief in het realistische adviseren, was natuurlijk negatief.” Over Cruijffs idioom, zijn stijlfiguren en zijn orakelspreuken.
Bron: Onze Taal (1996) 11, p.275-277.
In het voorjaar van 1995 bereikten Ajax en AC Milan de finale van het toernooi om de Europacup I. Wie zou er gaan winnen? Op zoek naar voorspellingen legde de pers zijn oor ook te luisteren bij Johan Cruijff, toen nog trainer van FC Barcelona. Zijn antwoord op de vraag of hij kansen zag voor de Amsterdammers was kort: “Italianen kennen niet van je winnen, maar je ken wel van ze verliezen.” Waarna er een korte stilte volgde voordat de verslaggever een nieuwe vraag durfde te stellen.
De uitspraak werd in de dagen voor de finale vaak geciteerd, en steeds met een zeker ontzag. Hij had de kracht van een paradox, met de bijbehorende zweem van hoger en dieper inzicht. Er zat iets humoristisch in, zoals in alles wat vanzelfsprekend klinkt maar misschien ook wel onzin is. En hij was tegelijk ook nog eens van alle kanten waar. Dat Italianen niet van je kunnen winnen: daar waren voorbeelden van. Maar dat je wel van ze kunt verliezen: dat was in het verleden helaas ook maar al te vaak gebleken.
Volgens de wetten van de logica klopte er in Cruijffs antwoord ergens iets niet, maar wat? Het suggereerde een geheime intuïtie, waarin voor de begrippen winnen en verliezen een andere betekenis weggelegd leek. De uitspraak zinspeelde op de Nederlandse angst voor verlies van de finale, in het bijzonder voor de geniepige, onverdiende nederlaag die Ajax mogelijk te wachten stond: verliezen zonder dat de tegenstander eigenlijk gewonnen had.
Maar in de finale bleek het omgekeerde van Cruijffs stelling waar te zijn. Ajax was zeker niet beter dan AC Milan, maar won wel, door een frommeldoelpunt van Patrick Kluivert vlak voor tijd, met 1-0. Als er op grond van deze finale al een stelling geformuleerd kon worden, was het deze: Italianen kunnen niet van je verliezen, maar je kunt wel van ze winnen.
Vanzelfsprekend
De vlot geformuleerde paradox is een van de kenmerken van het taalgebruik van Johan Cruijff. “Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet” : dat is er ook een, en al even mysterieus. De diepere bewering die hieraan ten grondslag ligt, is van het type: ik heb altijd gelijk, ook als dat niet zo is.
Nauw verwant aan de paradox is de ‘herhalende’ formulering (de tautologie), hoe vreemd dat op het eerste gezicht ook mag lijken. Een paradox verwijst door zijn raadselachtigheid naar een hogere waarheid. Een tautologie heeft vaak hetzelfde effect, maar nu juist door haar al te grote vanzelfsprekendheid: die kan een toehoorder al evenzeer achterlaten met het gevoel een schakel in de redenering te hebben gemist. Wanneer Cruijff in een interview zegt “Als het niet goed gaat, dan gaat het niet goed” , klinkt dat uit zijn mond niet als een dooddoener, maar als een wijs oordeel dat na veel nadenken tot stand is gekomen. Wanneer gaat iets niet goed? Daar valt in de praktijk veel over te zeggen, maar uiteindelijk zal men altijd tot deze conclusie komen: het gaat niet goed als het niet goed gaat.
In zekere zin is een dooddoener altijd overbodig, al kan hij soms, op het juiste moment uitgesproken, zijn effect hebben. Dat geldt ook voor het pleonasme, een andere stijlfiguur die in Cruijffs taalgebruik vaak te vinden is. Meestal kan hij eenvoudig toegeschreven worden aan de slordigheid en de omslachtigheid die nu eenmaal het kenmerk is van alle gesproken taal. “Dat vind ik een negatieve invloed wie geen enkele zin heb”, zei Cruijff begin dit jaar: de toevoeging wie geen enkele zin heb zit al min of meer opgesloten in het element negatief. Vorig jaar sprak hij over “utopieën wie nooit gebeuren”: het wezen van alle utopieën is dat ze nooit verwezenlijkt zullen worden.
De exceptie
Een woord als utopie komt in het gemiddelde voetbalinterview zelden voor. Cruijff gebruikt wel vaker termen en begrippen die aan voetbalvreemde registers ontleend zijn. Plat en deftig Nederlands weet hij moeiteloos te mengen. Woorden als ofschoon, capabel, inherent, kapittel en denkwijze staan bij hem naast je ken, hun hebben en types wie hun zakken gevuld zijn net zoals de trainer.
Zie hoe in het volgende citaat het woord exceptie uit de lucht komt vallen:
Ik heb gezegd: nou stel Pietje [Piet Keizer] boven de rest aan want die zal altijd drie gekke ideeën zeggen waar misschien de rest het niet mee eens is, maar wel: de exceptie, de exceptie zo bewaren. Want wat zie je dan met exceptie?
Kon het optreden van deze exceptie toegeschreven worden aan de invloed van het Spaans? Invloed van het Engels? Of was het zomaar een ingeving, een gril, vergelijkbaar met de onnavolgbare invallen die hem als voetballer kenmerkten?
De spreker Cruijff kapt en draait, versnelt en versloomt in zijn taal net zo gemakkelijk en achteloos als vroeger op het veld. Soms duikt er zomaar een neologisme in zijn zinnen op (“een tussenhaakjesverschijnsel” ), of een vreemde verbastering. In van kiet af gezegd moet van kiet af wel een versnelling zijn van van acquit af, een aan het biljarten ontleende term die zoveel betekent als ‘vanaf het begin’. Cruijff geeft bestaande woorden een nieuwe inhoud. Verhaal is bij hem niet gewoon een verhaal, maar meer iets als een betekenislaag, een ander aspect van een kwestie, zoals in: “Dan kom je in verhaal twee.” Dan praat je over betekent bij hem ook vaak eenvoudigweg ‘dat is’: “Dan praat je over pure 100% techniek.”
Er vallen in Cruijffs taal nog wel meer eigenaardigheden van het achteloze type aan te wijzen. Daarin speelt de invloed van zijn dialect en het jargon van zijn beroepsgroep een grote rol: het Amsterdams dat hij van huis uit spreekt en de taal van voetballers en trainers. Cruijff heeft genoeg aan één betrekkelijk voornaamwoord, wie. “Ik ben geen type wie achter de dingen aanloopt” en “De mensen wie negatief in het realistische adviseren, was natuurlijk negatief.” Ook het aantal persoonlijke voornaamwoorden is bij hem beperkt. Ik, en ook wij en we, worden bij Cruijff vrijwel altijd je. Sprekend over de knieblessure van zijn zoon Jordi: “Je bent geen van tweeën dokter, dus moet je luisteren en proberen het goeie eruit te pikken.” Overigens lijkt de taal van Cruijff in dit opzicht school te hebben gemaakt, want bijna iedere sporter spreekt inmiddels over je als hij zichzelf bedoelt.
Oeverloos
In zijn onnavolgbare orakelspreuken herinnert Cruijff soms aan Rinus Michels, de man van het afgebeten aforisme (“Voetbal is oorlog” ), wiens werkelijke bedoelingen al even vaak duister bleven. Een van zijn bijnamen: De Sfinx. Ook Cruijff heeft iets sfinxachtigs, maar verder is er weinig gelijkenis. Michels (andere bijnaam: De Grote Zwijger) placht zijn wijsheden te omringen met veel norse stiltes, om ze des te beter tot hun recht te laten komen. Cruijff is eerder geneigd zijn waarheden op te nemen in een niet-aflatende stroom woorden, alsof hij ze het liefst meteen weer onder zijn eigen spraakwaterval zou willen laten verwijnen.
De meest rake typering is van Kees Fens, die in een column in de Volkskrant Rinus Michels eens vergeleek met een expressionistische dichter, en Johan Cruijff met een schrijver van experimenteel proza. Fens moest bij Cruijffs oeverloze monologen denken aan stream of consciousness-proza en bij zijn sprekend wenden en draaien, omkeren en tegenwerpen aan “esssayistiek in zijn zuiverste vorm: onderwerploos, alleen een pogen woorden te laten vallen in een wereld van onzekerheid. (…) Een punt wordt niet gezet.”
Het realistische
Wie een goede indruk wil geven van de spreker Cruijff, kan hem alleen recht doen met een lang citaat uit zijn breed uitwaaierende proza. Hier volgt er een, uit december 1993, genomen uit een geruchtmakend ellenlang tv-interview met Frits Barend en Henk van Dorp. Cruijff had net besloten toch maar geen coach van het Nederlands elftal te worden tijdens het aanstaande WK voetbal in Amerika. Over de redenen van zijn onverwachte beslissing bestond veel onduidelijkheid. Het zou iets met geld te maken hebben. Of met de samenstelling van de trainersstaf. Of met het merk sportkleding waarin hij zijn werk had willen doen. Maar het fijne wist niemand er eigenlijk van. Al snel werd duidelijk dat ook tijdens dit vraaggesprek het raadsel niet zomaar opgelost zou worden. Na een minuut of vijf probeerde Van Dorp het opnieuw, nu met de vraag of het toch ook niet een eer was om het Nederlands elftal te begeleiden. Cruijffs antwoord begon zo:
Dan moet je twee dingen goed scheiden. Laten we ze dan apart behandelen: het realistische en het idealistische. Realistische kom je dan aan, en dat is dus het waarom je het wel of niet doet. Realistische is dat iedereen wie mij een beetje na staat – in het voetballen, buiten het voetballen – die hebben op twee basisredenen, dus gezondheid en het prestige in het voetballen, eigenlijk 99 procent afgeraden om daar naartoe te gaan. Om realistische dingen. Ten eerste de manier zoals het Nederlands elftal voetbalt, is Van Basten er wel of niet bij. Wat ken je winnen, als trainer, realistisch gesproken, én, allerbelangrijkste, wat krijg je over je heen als het niet lukt. Nou, daar hebben we een klein voorproefje van gehad denk ik de laatste twee weken. Dus wat dat aangaat hebben ze geen ongelijk gehad. Kan alleen maar erger worden. En wat zie je dan, kom je aan het positieve, wat ken je wel halen. Er is maar één mogelijkheid.
Van Dorp: “Ik vind dat je nu wel een beetje zielig zit te doen.” Cruijff vervolgt:
Nee helemaal niet, want ik kom direct in het tweede gedeelte. Ten eerste als je praat over geld, en geld is realistisch, dus als je dan een realistische oplossing gaat zoeken, zit ik die kant op te praten, het eerste gedeelte, nog niet het tweede gedeelte. Als je dan op een gegeven moment een prijs voor iets af moet maken, om op je geld terug te komen, dan praat je dus over voor en tegen, dat is normaal, dan praat je niet over het graag willen, want dat is het idealistische, praat je over het andere. Nou, de andere kant is niks positiefs te vinden, tenzij je dus zegt wat ken je worden, wereldkampioen, maar voor de rest dus ook helemaal niks. Alles wat erna komt is afbreken, en nou goed, en dat is één.
En zo ging het nog anderhalf uur door, in een hoog tempo. In zekere zin zag men hier Cruijff op zijn best: grillig, niet te volgen en overal tegelijk aanwezig. Hij was niet te stuiten (“Luister dan eens, leer dan eens luisteren”), bemoeide zich met de gang van zaken (“Dus moet je de vraag wel stellen zoals die gesteld hoort te worden”) en wees geregeld op de structuur van zijn betoog (“ten eerste”, “kom je aan het positieve”, “het eerste gedeelte, nog niet het tweede”).
Maar er kleefde ook iets tragisch aan zijn optreden. Hij slaagde er niet in ook maar iets duidelijk te maken, verstrikt als hij was in zijn eigen schijnbewegingen. Aan het eind van de uitzending was de verwarring er eigenlijk alleen maar groter op geworden. Hier zagen we niet de Cruijff van de briljante bevliegingen en de geheimzinnige orakelspreuken, maar een harde zwoeger: “een waterdrager”, om in zijn eigen terminologie te blijven, druk doende het materiaal aan te dragen voor zijn eigen spraakwaterval. Aan het eind van de uitzending waren alle toehoorders uitgeput. “Cruijff lult je suf, hij weet alles beter”, verzuchtte Marco van Basten jaren geleden al eens.
Makkelijk zat
Wie het oeuvre van de spreker Johan Cruijff recht zou willen doen, kan beter niet kiezen voor een verzameld-werkuitgave: tientallen delen van een experimenteel prozaïst die geen punt kan zetten. Zijn talent zou beter uit de verf komen in een kritische keuze uit zijn verzamelde uitspraken en aforismen: een strenge bloemlezing, in een handzaam deel, liefst voorzien van bronvermeldingen, verklarende voetnoten en een beknopt zakenregister.
In die uitgave zou de sublieme dialoog tussen Cruijff en tv-journalist Frank Snoeks, in de zomer van 1995 gevoerd tijdens het Nederlandse trainingskamp van FC Barcelona, niet mogen ontbreken. Gevraagd naar zijn mening over het mogelijke faillissement van concurrent Real Madrid, antwoorde Cruijff: “Dat is een leuk verhaal, dat stond leuk in de krant, maar het slaat nergens op.” Snoeks liet zich hierdoor niet uit het veld slaan en vroeg door. Cruijff kwam toen met een wedervraag:“Ken jij je een Spaanse competitie voorstellen zonder Real Madrid?” Snoeks antwoordde aarzelend: “Nee.” Waarop Cruijff concludeerde: “Nou, dat houdt dan al in dat het probleem is opgelost.”
Het verpletterende effect van deze logica werd nog versterkt door Cruijffs begeleidende gebaren en mimiek. Hij bracht zijn geopende handen naar voren en trok een triomfantelijk gezicht – lichaamstaal die zoveel wilde zeggen als ‘makkelijk zat’, een uitdrukking die hij trouwens ook graag in de mond mag nemen. Het was mooi om te zien hoe juist na deze orakelspreuk het geluid in Hilversum even wegviel – alsof ook de tv het maar opgaf, en eerbiedig zweeg.
Tekst Taalgebruik van Cruijff: Guus Middag en Kees van der Zwan. © Onze Taal, 1996
Onvergetelijke glorie in Oranje van de Eeuw
Nederland kon op 21 december 1999 nog één keer genieten van het beste dat het Nederlandse voetbal de afgelopen vijftig jaar heeft geboden. In de Amsterdam Arena verzamelden alle grote namen uit het vaderlandse voetbal zich om nog één keer acte de présence te geven. De Oranje voetballegendes traden aan tegen een gemêleerd gezelschap van de beste buitenlandse sterren die ooit de Eredivisie vermaakten. Centraal middelpunt van de avond was Johan Cruijff. De legendarische nummer 14 had enkele maanden eerder de aanzet gegeven voor de nostalgische terugblik.
Cruijff had enkele maanden daarvoor zijn het idee gelanceerd om nog één keer Oranje te eren met de grote vedetten van vroeger en nu. Daartoe werd het Oranje van de Eeuw bedacht en op 7 oktober werd de oprichting van de Stichting Oranje van de Eeuw bekend. In aanwezigheid van Ruud Krol en Frank Rijkaard legde Cruijff uit wat de intenties van de stichting waren. In samenwerking met de Johan Cruyff Welfare Foundation wilde de stichting evenementen initiëren waarmee goede doelen en culturele manifestaties worden bekostigd. Het eerste ambitieuze project was het samenstellen van het Oranje van de Eeuw.
Cruijff koos zijn favoriete Nederlands Elftal en bondscoach. Daarbij maakte hij wekelijks een keuze uit een aantal spelers die voor een bepaalde positie waren genomineerd. Uiteindelijk moesten de elf uitverkoren spelers en de bondscoach in brons vereeuwigd worden en in de tuinen van het bondbureau van de KNVB in Zeist worden geplaatst als aanzet voor een heuse Hall of Fame.
Als fantastisch sluitstuk van het hele project wilde Cruijff het gekozen Elftal, samen met alle genomineerden, op 21 december 1999 laten opdraven in een wedstrijd tegen de beste buitenlandse voetballers die de Nederlandse velden opsierden. De opbrengst van de wedstrijd en de verkoop van beeldjes van de spelers kwam ten goede van een project in Bangalore, India en een project in Amsterdam.
Om Nederland te betrekken bij het Oranje van de Eeuw konden de mensen voorspellen wie Cruijff op elke positie in Oranje had uitgekozen. Het initiatief was een groot succes en de mensen waren elke week in afwachting van de keus van Cruijff.
De voormalige aanvoerder van Oranje koos voor het volgende team: In het doel stond Edwin van der Sar. Voor hem vormden Ruud Krol, Frank Rijkaard en Ruud Gullit die de verrassende rechtsback was, de defensie. Op het middenveld had Cruijff Wim van Hanegem, Abe Lenstra, Faas Wilkes en Johan Neeskens geposteerd terwijl de voorhoede door Piet Keizer, Johan Cruijff en Marco van Basten werd gevormd.
Cruijff verklaarde zijn keuze als volgt: “Vooropgesteld, ik had minimaal nog een elftal samen kunnen stellen van spelers die er ook in hadden kunnen staan. Maar ik had het probleem wie ik er dan uit had moeten halen¿Daarom hoop ik, dat iedereen het kan opbrengen om zo positief te denken. Ook ten aanzien van het Oranje van de Eeuw. Dus niet zeggen, wie er eigenlijk in had moeten staan, maar vaststellen wie er wel in staan en concluderen dat het zo goed is. Héél goed zelfs.”
Alle uitverkorenen waren op 21 december aanwezig op één na: Abe Lenstra. De legendarische voetballer was al enkele jaren gelden overledenen werd vertegenwoordigd door zijn weduwe, terwijl op één van de stoeltjes in de dug out het shirt met nummer negen en de kicksen van de fabuleuze Fries lagen. Bovendien werd er voor aanvang van het treffen een eerbetoon aan Lenstra geleverd.
De 76-jarige Faas Wilkes verrichtte de aftrap en in het Nederlands Elftal speelden naast Cruijff onder meer Marco van Basten, Ruud Gullit, Frans de Munck, Willy Dullens, Ruud Krol, Jan van Beveren en tal van andere grote namen uit het Nederlandse voetbal mee. Bij de buitenlanders stonden onder andere Frans Hasil, Jozsef Kiprich, Jesper Olsen, Horst Blankenburg, Sören Lerby en Ove Kindvall in het veld. Na afloop van het duel onthulde de weduwe van Abe Lenstra de standbeelden van het door Johan Cruijff verkozen Elftal van de Eeuw.